De Herders

De herders en het teken
Word – 25,4 KB 7 downloads

Versie 2, 22012024 (voetnoot 1 aangepast), + 330.

Over de herders en het teken dat zij kregen

 

Herders en schapen

Uit het Oude Testament en het Nieuwe Testament blijkt dat men in heel Israël schapen hield. De kudden verbleven overdag in de velden. Elke herder had zijn eigen kudde. Het woordje hun kudde in Lukas 2:8, samen met het feit dat Lukas meer herders noemt, kan erop wijzen, dat het in Lukas 2 om herders van verschillende kudden gaat. Dit beeld schetst ook Johannes 10:3,4. Zij kwamen voor de nacht bijeen uit oogpunt van veiligheid en gezelligheid. De schapen verbleven dan in een grot of in een met stenen omheinde ruimte op het veld, een schaapskooi, met een opening of deur. Zo hadden dieven en roofdieren geen kans en het maakte het tellen van de schapen makkelijker. Herders zetten zich bij toerbeurt in of voor de opening om de ruimte af te sluiten, of zij zaten voor de deur als deurwachter.

Dat de herders zich ophielden ‘in het open veld’ (Luk. 2:8) betekent dus niet dat de schapen zomaar in het veld verspreid lagen. Dat zou te gevaarlijk zijn. Lukas wilde slechts aangeven, dat de herders buiten Bethlehem waren. Het waren vaak mannen en jongens (zoals David eens) uit de omgeving. Dat herders slecht bekend stonden wordt vaak betoogd, maar ook bestreden. Jezus schetst een positief beeld van hen en noemt ook Zichzelf Herder. Israël was immers van origine een herdersvolk, zoals de aartsvaders. Wel was herder een zwaar beroep en herders hoorden tot de sociaal lagere klasse.[1]

 

Hoe de herders het Kind vonden

Ook uit wat Lukas vertelt over de herders blijkt, dat de geboorte in een huis plaatsvond. Dat was overdag, omdat zij tot mensen spraken, zoals in hoofdstuk 4 van het boek breder uiteengezet wordt.  

Nadat de engel de herders de geboorte van Christus in Bethlehem heeft verkondigd zegt hij in 2:12: ‘En dit zal voor u het teken zijn: u zult een Kindje vinden, in windsels gewonden en liggend in de kribbe’ (vertaling van mij, TvdB). In het woord vinden hoorden de herders een aansporing om naar Bethlehem te gaan. Bij het horen van het woord kribbe beseffen zij in een woning te moeten zijn. Daar bevinden zich immers de kribben. Maar waar in Bethlehem is dat? Soms wordt gedacht aan hun eigen stal. Dat dit niet mogelijk is, wordt in het boek nader toegelicht. Ze waren, zoals zal blijken, ook niet uit Bethlehem afkomstig. Moesten ze dan alle huizen in Bethlehem afgaan? Het antwoord is: ze vinden het huis op dezelfde wijze als Jozef en Maria, door navraag te doen bij de davidische stamoudste. De herders begrepen ongetwijfeld, dat deze geboren Koning te vinden was in het huis van de belangrijkste man uit Davids geslacht. Zo niet, dan wist deze in elk geval alles wat er binnen zijn familiegroep gebeurde en ook de woning van de geboren Koning. Zo vinden ze gemakkelijk Maria, Jozef, en ‘het Kindje liggend in de kribbe’ (2:16).

Dat hun bezoek overdag plaatsvond blijkt ook uit de tijd die zij nodig hadden om in Bethlehem te komen. Lukas schrijft in 2:8 namelijk dat de herders zich ‘in diezelfde streek’ ophielden als waar Jezus werd geboren. Het voor streek gebruikte woord choora ziet echter op een groter gebied dan direct bij Bethlehem (Van Bruggen), een regio. Lukas noemt Efratha niet, mogelijk bedoelde hij dat wel (‘diezelfde streek’). Evenmin schreef hij dat de herders bij Bethlehem waren. In 2:15 zeggen zij tegen elkaar: ‘Laten wij dan naar Bethlehem gaan.’ Wie al (vlak)bij Bethlehem is, zegt dit zo niet. Evenmin iemand die zelf in Bethlehem woont. Het woord voor gaan dat hier gebruikt wordt, doelt op een wat langere reis, doorgaan of doortrekken.[2] Dat blijkt ook uit 2:16 waar we lezen, dat zij met haast kwamen bij Jozef en Maria met het Kind in de kribbe. Ten onrechte is in de HSV kwamen veranderd in gingen. Het Griekse woord ēlthan betekent echter duidelijk kwamen. Dat is door Lukas ook zo bedoeld. Hij vermeldt dit kwamen gezien vanuit de vertelster, Maria, die hem de informatie uit Lukas 1 en 2 waarschijnlijk heeft verstrekt.

Het Griekse woord speusantes, dat vertaald is als met haast, moet binnen de context worden begrepen. Het betekent niet, dat zij abrupt en halsoverkop in het aardedonker over de rotsachtige velden zijn gaan rennen.[3] De HSV vertaling ‘gingen met haast’ geeft daar ook ten onrechte aanleiding toe. Dat was echter veel te gevaarlijk, niet nodig en ook niet mogelijk gezien de langere afstand. Het woordje haast moet daarom worden uitgelegd als rechtstreeks, zonder omwegen en oponthoud. Naar Bethlehem gaan moet dan ook worden vertaald als doortrekken of doorgaan naar Bethlehem.[4] Dat wil zeggen dat zij, toen het dag werd, direct met kudde en al via de snelste route naar Bethlehem doortrokken en niet al weidend met alle omwegen en vertraging van dien (Van Bruggen).[5]

 

Een ingebakerde Baby en de kribbe als teken

Lukas 2:12 luidt: ‘En dit zal voor u het teken zijn: u zult een Kindje vinden, in windsels gewonden en liggend in de kribbe’ (vertaling van mij, TvdB). Wat is nu precies het teken? Vaak wordt eronder verstaan dat de lompen en de kribbe zo bizar en ongebruikelijk waren, dat de herders Jezus daaraan konden herkennen, en in de extreme armoede en de armoedige omstandigheden van een stal een beeld zagen van zijn vernedering. We zagen echter al, dat de zwachtels en de inbakering een normaal gebruik waren. In vers 16, bij het bezoek van de herders, worden die zelfs niet eens meer genoemd. Dat kan daarom geen teken van iets ongewoons zijn. Het gaat trouwens om enkelvoud, ‘teken’. Dan is de vraag: was het teken misschien het bizarre gebruik van de kribbe als wieg als zodanig? Zoals ik in hoofdstuk 4 van het boek laat zien: waarschijnlijk niet. E.F. Bishop kon zich voorstellen, dat dit vaker voorkwam.[6] Het gaat bij het teken echter niet om het bizarre van de kribbe als zodanig, maar om de Persoon die je niet in een kribbe verwacht in zo’n ongebruikelijke plaats. Namelijk in de bijruimte van een woonhuis die als opslagplaats diende en tevens als stalling van enkele huisdieren. De door Lukas gebruikte woorden ‘kribbe’ en ‘geen plaats in de gastenkamer’ wijzen op de ongebruikelijke, onverwachte en nederige plaats van de geboorte. Het bijzondere is dus 1) de Koning van Israël in een kribbe, en 2) de Koning van Israël in een ongebruikelijke, nederige plaats.

De engel spoort de herders intussen met het woord "vinden" aan om zelf te gaan zien, dat de Zaligmaker van Goddelijke komaf al bij Zijn geboorte als klein Kindje Zijn werk begon. Hij is niet geboren in een paleis, in Jeruzalem of bij een aanzienlijke Wetgeleerde of Rabbi, maar in een gewoon huis in Bethlehem. Daar vinden zij een gewone, ingebakerde baby in eenvoudige en onaanzienlijke omstandigheden. Zo eenvoudig wilde de Gezalfde van de Heere beginnen.

 

Het teken aan de herders is drieërlei.

  1. De herders vonden het Kind niet in de gastenkamer, maar in de minste ruimte, waar een geboorte normaal niet plaatsvond. Dat was voor hen het verrassende: de beloofde Messias (Christos, Luk. 2:11), Redder, Koning en Kurios in een kribbe, in zó’n nederige en ongewone ruimte! Hun Zaligmaker vond het niet te min om daar geboren te worden. De kribbe en de plaats waar deze was zijn zo teken van Christus’ vernedering.
  2. Inherent daaraan is, dat de omstandigheden er even eenvoudig en sober waren als in het eenvoudige milieu van de herders. Voor u geboren (2:11) houdt mede in: gezien hun lage sociale positie. Wat ze zullen aantreffen stemt overeen met wat ze vaker gezien zullen hebben: gewoon een ingebakerde baby in de kribbe. Het verrassende was voor hen echter dat de Messias zijn aardse leven begint als zijnde een van hen. Hij daalt af op hun niveau. Hij werd gewoon Mens onder de mensen. Ook dat is voor hen een teken, dat Hij ‘voor hen’ is geboren.
  3. Blijkens de woorden van de engel (Luk. 2:11) is Jezus reeds als baby de Gezalfde Kurios. Dat zijn intussen goddelijke aanspraken. Hij de Zoon van God is God Zelf. Hij komt niet pas later als zodanig onder het volk openbaar. Hij begon zijn werk als Zaligmaker als baby, als kwetsbaar en klein Kindje. 

 

Samenvatting

Het teken voor de herders is dus zowel het onverwacht gewone (de eenvoud en een ingebakerde baby), als het verrassend ongewone (de afwijkende, nederige ruimte waarin het Kind is geboren en in de kribbe ligt). Het gaat bij de kribbe dus niet om het bijzondere gebruik ervan als zodanig, als ‘wieg’. De kribbe is in deze woning een indicatie van de ongebruikelijke plaats waar Jezus is geboren: niet in de gastenkamer, maar in de opslagruimte annex stalling. Zo tekent Lukas het contrast: kribbe versus gastenkamer. Zo laat hij licht vallen op de vrijwillige vernedering van Christus. De zwachtels en de kribbe zijn dus geen bizarre tekenen om Jezus te lokaliseren, maar eenvoudige tekenen om Zijn werk als Zaligmaker te illustreren (van Bruggen).

 

Voetnoten:

[1] Alfred Edersheim concludeert in The Life and Times of Jesus the Messiah, Longmans Green & Co, London, 1883, Book II, Chapter VI, uit de Misjna’s Baba Kamma 7.7, 80a en Shekaliem 7.4, te snel dat de schapen bij Bethlehem voor tempeloffers bestemd waren en dat hun herders daarom een speciale status hadden (‘not ordinary shepherds’). Baba Kamma 7.7 en 80a vermelden dit zelf zo evenwel niet, evenmin dat de herders in dienst van de priesters en speciaal opgeleid waren. Het gaat daar enkel om een verbod op het fokken van kleine huisdieren in bepaalde gebieden. Shekaliem 7.4 regelt enkel o.a. de bestemming van verdwaald vee rond Jeruzalem. In de Evangeliën worden geen speciaal soort herders genoemd. De herders uit Lukas 2:8 kunnen dus gewone, eenvoudige herders zijn geweest, zoals er in die dagen meer waren (Lukas 15:4).

[2] Jakob van Bruggen, Lucas, 84. Het Griekse woord dielthomen betekent doorgaan of doortrekken, zoals andere vertalingen het ook toepasten. De HSV heeft in Lukas 2:15 "laten wij nu naar Bethlehem gaan" terecht weer veranderd in "laten wij dan naar Bethlehem gaan", als in de SV.  

[3] Gesina Ingwersen: ‘Ze lopen zo hard ze kunnen.’ De Vries: ‘En haastig gingen ze achter elkaar door het duistere land.’

[4] B. Wielenga in Een Kind is ons geboren noemt eveneens ‘doortrekken’.

[5] Bijna alle vertellers menen, dat de herders de schapen zomaar in het veld achterlieten, want God zou wel voor hen zorgen. Maar een echte herder zal dit nooit doen. Nog daargelaten dat schapen op het veld ’s nachts altijd veilig in een ommuurde, afsluitbare ruimte of grot waren. Hoewel het in dit geval wél om een echte stal zou gaan kwam niemand op deze gedachte.

[6] Eric F.F. Bishop, Jesus of Palestine (London: Lutterworth Press, 1955), 42, noteerde in zijn commentaar bij Lukas 2:7. “Such a manger being immovable, filled with crushed straw, would do duty for a cradle. An infant might even be left in safety, especially if swaddled, when the mother was absent on temporary business”. Bishop was een Brits geleerde uit de vorige eeuw en kenner van de Palestijnse cultuur en het Nieuwe Testament. Hij was o.a. verbonden aan de Newman School of Missions in Jeruzalem.